
Op 18 januari jl. publiceerden wij het artikel ‘Eigendomsverkrijging door verjaring’. Dat artikel stond in het teken van verkrijging van een stuk grond door ‘bevrijdende verjaring’. Voor het leerstuk van verjaring is ‘verkrijgende verjaring’ net zo belangrijk. Om die reden zal ik in dit artikel inzoomen op de verkrijgende verjaring van een onroerende zaak.
Voor verkrijgende verjaring gelden drie voorwaarden, te weten:
- Er moet sprake zijn van bezit;
- de bezitter moet te goeder trouw zijn;
- er moet sprake zijn van een onafgebroken bezit van tien jaren.
Bezit
Om door verkrijgende verjaring eigenaar te worden moet er sprake zijn van bezit. Vraag is hoe in een voorkomend geval vastgesteld moet worden of sprake is van bezit. Volgens de wet is bezit “het houden van een goed voor zichzelf”. Gedacht moet worden aan het uitoefenen van de feitelijke macht over een goed.
In het geval van een onroerende zaak, zoals een stuk grond, zal er niet snel sprake zijn van bezit. Het enkel gebruiken en of verzorgen van een onroerende zaak kan in beginsel niet worden aangemerkt als inbezitneming. Wat wel als inbezitneming kan worden aangemerkt, is bijvoorbeeld het bewerken van een stuk grond en het afsluiten van dat stuk grond door een hekwerk. Als sprake is van bezit, is voldaan aan de eerste voorwaarde van verkrijgende verjaring.
Te goeder trouw
Om door verkrijgende verjaring eigenaar te worden moet de bezitter te goeder trouw zijn (geweest). Dat een onrechtmatige bezitter van een onroerende zaak te goeder trouw is, zal niet snel worden aangenomen. Een bezitter is slechts dan te goeder trouw wanneer hij zich als rechthebbende beschouwt en zich ook redelijkerwijze als zodanig mocht beschouwen. Uit de wet volgt dat een bezitter niet te goeder trouw is wanneer hij door raadpleging van de register kon achterhalen dat hij niet de eigenaar is. Voor een geslaagd beroep op verkrijgende verjaring is het dus noodzakelijk dat de bezitter de registers heeft geraadpleegd, dit wordt ook wel de onderzoeksplicht genoemd.
Onafgebroken bezit
Tevens stelt de wet als voorwaarde voor verkrijgende verjaring dat het bezit niet alleen tien jaar heeft moeten duren maar ook onafgebroken moet zijn geweest. De tienjaarstermijn begint zodra de bezitter te goeder trouw is.
Eigenaar geworden door verkrijgende verjaring?
Alleen als aan alle drie de genoemde vereisten is voldaan, kan van verkrijgende verjaring sprake zijn. Is er geen sprake van bezit te goeder trouw? Dan biedt het leerstuk van bevrijdende verjaring wellicht uitkomst.
Heeft u vragen over verjaring? Neem dan contact op met onze sectie algemeen verbintenissenrecht. Wij beantwoorden graag uw vragen.
Milan van Woensel, sectie algemeen verbintenissenrecht