Op 24 maart 2023 oordeelde de Hoge Raad dat maaltijdbezorgers van Deliveroo niet als ZZP’ers, maar als werknemers beschouwd moeten worden. De Hoge Raad gaf hierbij enkele belangrijke overwegingen die van invloed kunnen zijn op deze beoordeling. In dit artikel bespreken we de eerste (gepubliceerde) uitspraak na dit arrest. Sinds het Deliveroo-arrest en de daaruit voortvloeiende gezichtspunten, lukt het lagere rechters nog niet om een consistente lijn te hanteren bij de toepassing van deze gezichtspunten. De kantonrechter van de rechtbank Limburg oordeelde in deze zaak dat de opdrachtnemer, die via een managementovereenkomst als manager werkzaam was, geen arbeidsovereenkomst had.
In deze zaak ging het om een man die via een extern uitzendbureau in contact kwam met de werkverschaffer. Na de onderhandelingen komen de partijen in eerste instantie overeen dat de man per 1 juli 2024 een arbeidsovereenkomst aangaat voor onbepaalde tijd. Voor de ingang van het contract komt de man zelf op deze overeenkomst terug en wordt er tussen partijen het volgende overeengekomen:
- Vanaf 1 juli 2024 tot 1 september 2024 zou de man als zzp’er aan de slag gaan bij de werkverschaffer;
- Na 31 augustus 2024 zou de overeenkomst van opdracht overgaan in een arbeidsovereenkomst bij wederzijdse voldoening.
Halverwege augustus, tijdens de uitvoering van de overeenkomst van opdracht, beëindigt de werkverschaffer deze overeenkomst met inachtneming van de opzegtermijn. De man is het niet eens met deze opzegging en stelt dat er sprake is van twee arbeidsovereenkomsten: een tijdelijke arbeidsovereenkomst die ingaat op 3 juli 2024, gevolgd door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd per 1 september 2024. De man meent dat de overeenkomst daarom niet zomaar opgezegd kon worden.
De kantonrechter oordeelt echter dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst. Volgens de kantonrechter is de aard van de relatie tussen partijen bepalend, gebaseerd op wat zij bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht voor ogen hadden. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de manier waarop de overeenkomst in de praktijk werd uitgevoerd. Belangrijke factoren voor de kantonrechter waren de nadruk op het persoonlijk verrichten van de werkzaamheden, de afwezigheid van een gezagsverhouding en de betaling van loon. Verder wees de kantonrechter erop dat de partijbedoeling een rol speelde in het oordeel. Zo had de man een arbeidsovereenkomst afgewezen en zelf een overeenkomst van opdracht voorgesteld. Ook werd vastgesteld dat er sprake was van instructierecht en dat de man een ondernemersrisico liep. Gezien deze overwegingen oordeelde de kantonrechter dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht.
In de vakliteratuur is er kritiek geuit op deze uitspraak. Er wordt wel betoogd dat de kantonrechter ten onrechte te veel gewicht heeft gehecht aan de partijbedoeling in zijn beslissing. Er wordt op gewezen dat de arbeidsovereenkomst een dwingend recht is, en dat de keuze van partijen ten aanzien van de contractvorm geen invloed heeft op de kwalificatie van de overeenkomst. De arbeidsovereenkomst gaat boven de overeenkomst van opdracht, en alleen wanneer geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, kan een overeenkomst van opdracht worden gesloten. Ten slotte is er de kritiek dat de kantonrechter in zijn oordeel de ‘Deliveroo-omstandigheden’ als een soort afvinklijstje heeft gebruikt, terwijl per gezichtspunt ook argumenten hadden kunnen worden aangedragen voor de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. Dan kan de ‘optelsom’ en daarmee de uitkomst een geheel andere worden.
Uit deze zaak blijkt dat de kwalificatie van de werkovereenkomst, zelfs twee jaar na het Deliveroo-arrest, nog steeds een complexe kwestie is.
Heeft u vragen? Schroom dan niet om contact op te nemen met een van onze advocaten van de sectie arbeidsrecht.
Rechtsgebieden
Arbeidsrecht