Een gerechtelijke procedure kan lang duren, zeker als er uiteindelijk ook nog eens hoger beroep wordt ingesteld. Je kan zomaar een paar jaar verder zijn voordat er een eindoordeel van een rechter is. In de praktijk gebeurt het dat regelmatig dat de vermogenstoestand van de wederpartij inmiddels anders is geworden. Verhaalsmogelijkheden die er eerder wel waren, zijn er niet meer of in veel mindere mate. Daardoor dreigt de partij die uiteindelijk een positief rechterlijk oordeel verkrijgt, alsnog met lege handen te komen staan. De vraag is, of er buiten het tijdig leggen van conservatoir beslag, nog (andere) mogelijkheden voor de schuldeiser zijn.
Een zaak waarbij zo’n situatie zich voordeed, speelde bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Er kwam vast te staan dat de gedaagde BV niet had voldaan aan zijn betalingsverplichting jegens een andere partij. Uiteindelijk werd de BV veroordeeld tot betaling, maar die bleek (inmiddels) geen verhaal meer te bieden. De eisende partij sprak daarom ook de bestuurders van de niet-betalende BV aan. En met succes! Naar het oordeel van het gerechtshof had de eiser er terecht op gewezen, dat de bestuurders van de niet-betalende BV hadden bewerkstellig c.q. hadden toegelaten dat de BV niet voldaan had aan de betalingsverplichting en dat die BV (inmiddels) ook niet meer in staat was om aan de betalingsverplichtingen te voldoen. Hoewel de BV op wie de betalingsplicht primair rustte, er ernstig rekening mee had moeten houden dat er een kans was dat er een vonnis zou volgen waarin de BV tot betaling veroordeeld zou worden, had (het bestuur van) de BV de bestaande kredietfaciliteit bij haar bank (die gebruikt had kunnen worden om de vordering te betalen) beëindigd en vervangen door een nieuwe kredietfaciliteit bij een andere bank. De (voorwaarden van die) nieuwe kredietfaciliteit bood/boden echter niet de mogelijkheid om de vordering van de eisende partij te voldoen. Daarbij kwam dat het bestuur van de BV de voornaamste activa van de BV ten gunste van de nieuwe bank had bezwaard met zekerheidsrechten (pand en hypotheek), waardoor die activa voor haar schuldeisers niet meer beschikbaar waren als verhaalsmogelijkheid. Het gerechtshof oordeelde dat de bestuurders van de BV daarmee de belangen van de eisende partij ernstig en op ontoelaatbare wijze hadden geschaad en veronachtzaamd en kwalificeerde het handelen van de bestuurders als zeer onzorgvuldig. Het gerechtshof vond het handelen en nalaten van de bestuurders dusdanig onzorgvuldig tegenover de eiser, dat hen daarvan een persoonlijk ernstig verwijt gemaakt kon worden. En om die reden waren de bestuurders (persoonlijk) aansprakelijk voor de door de eisende partij geleden schade. Zij moesten hoofdelijk (naast de proceskosten) ruim € 412.000,– betalen.
Wilt u dit soort situaties voorkomen en/of heeft u behoefte aan advies van een van onze advocaten van de sectie ondernemingsrecht? Neem dan contact met ons op.
Rechtsgebieden
Ondernemingsrecht