Skip to main content

Op 1 juli a.s. zal de Wet opheffing verpandingsverboden in werking treden.

Deze wet wijzigt met name artikel 3:83 BW. In het huidige artikel 3:83 BW is – kort gezegd –  geregeld dat vorderingsrechten in beginsel overdraagbaar zijn, tenzij een contractueel beding tussen schuldeiser en schuldenaar de overdraagbaarheid van het vorderingsrecht uitsluit. Dat geldt ook voor de verpandbaarheid van een vorderingsrecht. Uitsluiting van de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van een vordering gebeurt in de praktijk vaak. Meestal is dat opgenomen in de algemene voorwaarden.

De nieuwe wet gaat de uitsluitingsmogelijkheid beperken. Uitgangspunt blijft weliswaar dat vorderingsrechten in beginsel overdraagbaar zijn, tenzij een contractueel beding tussen schuldeiser en schuldenaar de overdraagbaarheid van het vorderingsrecht uitsluit, maar de uitsluiting van de overdraagbaarheid en verpandbaarheid van vorderingsrechten is niet (meer) mogelijk als het gaat om een geldvordering die “voortkomt uit de uitoefening van een beroep of bedrijf”. Daaronder valt het gros van de vorderingen van het MKB. \Bepalingen die daarmee in strijd zijn, zijn nietig. Bedingen in bestaande overeenkomsten die in strijd met de nieuwe wetgeving zijn, worden na 3 maanden ongeldig (1 oktober a.s.).

De wetswijziging treft niet geldvorderingen uit hoofde van de g-rekening, betaal- of spaarsaldi, uit hoofde van krediet- of geldleningsovereenkomsten waarbij aan de kant van de kredietgever meerdere partijen betrokken zijn (kredietsyndicaat) en geldvorderingen van en op deelnemers aan betalings- en afwikkelsystemen.

Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact op met een van onze advocaten van de sectie ondernemingsrecht

Sjakko van Raaijen

Rechtsgebieden

Ondernemingsrecht

×